Bosbeheer
Het is nog vroeg in de morgen en het is net licht. Ik parkeer mijn dienstauto aan de rand van het bos. Gewapend met blesverf en boommeetklem loop ik het bospad op. Na zo’n honderd meter buigt het pad af naar links. Plotseling sta ik oog in oog met een reegeit. We staan beiden als aan de grond genageld naar elkaar te kijken. Op een gegeven moment vindt ze het blijkbaar vertrouwd en gaat ze rustig door met grazen. Ik trek me terug om vervolgens via een flinke omweg in een verder gelegen bosvak aan de slag te gaan.
In ons werkgebied hebben we twee soorten bossen. Bossen met een korte groeitijd en bossen met een lange groeitijd. Bossen met een korte groeitijd – die vaak uit populieren of wilgen bestaan en zo’n dertig à veertig jaar blijven staan – en bossen met een lange groeitijd die uit duurzamer loofhout, zoals eiken, beuken en esdoorns. Bossen van het laatste soort kunnen makkelijk meer dan honderd jaar oud worden.
Vroeger werden er vaak monotone bossen aangeplant. Dit zijn bossen met maar één boomsoort. We zijn erachter gekomen dat deze bossen veel gevoeliger zijn voor allerlei ziektes en plagen. Daarom worden nieuwe bossen – en dat geldt met name voor bossen met duurzame soorten – in mengingen aangeplant. Ook bij bestaand bos brengen we andere soorten in, zodat er meer variatie ontstaat.
In de winter en het vroege voorjaar zijn we bezig met het blessen van bomen. Blessen is vaktaal voor het aanmerken van bomen. Dit kan twee doelen hebben. Het eerste doel is het aanwijzen van toekomstbomen, de mooiste bomen in een bosvak die voor de toekomst gespaard moeten blijven. Die krijgen altijd een blauwe stip. Het tweede doel is het aanwijzen van bomen die gekapt moeten worden. Die krijgen meestal een oranje of groene stip. Voordat we met het blessen beginnen, worden de bossen goed geïnventariseerd. Er wordt dan gekeken hoe gezond en gevarieerd een bos is. We kijken vooral ook waar we op de langere termijn naartoe willen met het bos. Dit bepaalt mede wanneer en hoeveel er gedund moet worden of wanneer er juist geplant moet worden. Dit alles wordt vastgelegd in een meerjarenplan, zodat duidelijk is wat er moet gebeuren. Zo wordt er met zorg gewerkt aan de toekomst van de bossen.
Deze column is eerder gepubliceerd in christelijk tijdschrift de Gezinsgids van 2 augustus 2018.
Vroeger werden er vaak monotone bossen aangeplant. Dit zijn bossen met maar één boomsoort. We zijn erachter gekomen dat deze bossen veel gevoeliger zijn voor allerlei ziektes en plagen. Daarom worden nieuwe bossen – en dat geldt met name voor bossen met duurzame soorten – in mengingen aangeplant. Ook bij bestaand bos brengen we andere soorten in, zodat er meer variatie ontstaat.
In de winter en het vroege voorjaar zijn we bezig met het blessen van bomen. Blessen is vaktaal voor het aanmerken van bomen. Dit kan twee doelen hebben. Het eerste doel is het aanwijzen van toekomstbomen, de mooiste bomen in een bosvak die voor de toekomst gespaard moeten blijven. Die krijgen altijd een blauwe stip. Het tweede doel is het aanwijzen van bomen die gekapt moeten worden. Die krijgen meestal een oranje of groene stip. Voordat we met het blessen beginnen, worden de bossen goed geïnventariseerd. Er wordt dan gekeken hoe gezond en gevarieerd een bos is. We kijken vooral ook waar we op de langere termijn naartoe willen met het bos. Dit bepaalt mede wanneer en hoeveel er gedund moet worden of wanneer er juist geplant moet worden. Dit alles wordt vastgelegd in een meerjarenplan, zodat duidelijk is wat er moet gebeuren. Zo wordt er met zorg gewerkt aan de toekomst van de bossen.
Deze column is eerder gepubliceerd in christelijk tijdschrift de Gezinsgids van 2 augustus 2018.